C:\WINDOWS>SUBST /?
Een pad aan een stationsletter koppelen.
SUBST
[station1:
[station2:
]pad
]SUBST station1: /D
station1: Bepaalt het virtuele station waaraan u een pad
wilt toewijzen.
[station2:
]pad Bepaalt het fysieke station en pad waaraan u
een
virtueel station wilt toewijzen.
/D Verwijdert een gekoppeld (virtueel) station.
Als u een lijst met huidige virtuele stations wilt weergeven,
typt u SUBST zonder parameters.
C:\WINDOWS>SYSTEMINFO /?
SYSTEMINFO
[/S systeem
[/U gebruikersnaam
[/P wachtwoord
]]] [/FO
indeling
][/NH
]Beschrijving:
Dit hulpprogramma geeft de configuratiegegevens van het
besturingssysteem
een lokale of externe computer, inclusief servicepack-
niveaus.
Parameterlijst:
/S systeem Bepaalt het systeem voor de
verbinding
/U
[domein\
]gebruiker Bepaalt de gebruikerscontext
waarbinnen de
opdracht moet worden uitgevoerd.
/P
[wachtwoord
] Bepaalt het wachtwoord voor de
gegeven
gebruikerscontext. Vraagt om invoer
indien
weggelaten.
/FO indeling Bepaalt in welke indeling de uitvoer
moet worden
weergegeven. Geldige waarden:
"TABLE", "LIST" en
"CSV".
/NH Bepaalt dat de kolomkop niet in de
uitvoer moet
worden weergegeven. Alleen geldig
voor de
indelingen "TABLE" en "CSV".
/? Dit helpbericht weergeven.
Voorbeelden:
SYSTEMINFO
SYSTEMINFO /?
SYSTEMINFO /S systeem
SYSTEMINFO /S systeem /U gebruiker
SYSTEMINFO /S systeem /U domein\gebruiker /P wachtwoord /FO
TABLE
SYSTEMINFO /S systeem /FO LIST
SYSTEMINFO /S systeem /FO CSV /NH
C:\WINDOWS>TASKKILL /?
TASKKILL
[/S systeem
[/U gebruikersnaam
[/P
[wachtwoord
]]]]{
[/FI filter
] [/PID proces-id | /IM imagenaam
] }
[/T
] [/F
]Beschrijving:
Dit hulpprogramma wordt gebruikt om taken op basis van
proces-id (pid) of
imagenaam af te sluiten.
Parameterlijst:
/S systeem Bepaalt met welk extern systeem
verbinding moet
worden gemaakt.
/U
[domein\
]gebruiker Bepaalt de gebruikerscontext
waarbinnen de
opdracht moet worden uitgevoerd.
/P wachtwoord Bepaalt het wachtwoord voor de
gegeven
gebruikerscontext.
/FI filter Past een filter toe voor het
selecteren van een
set taken.
Het gebruik van '*' is toegestaan.
Bijvoorbeeld
imagenaam = ralph*
/PID proces-id Bepaalt de pid van het te beëindigen
proces.
Gebruik TaskList om de PID op te
halen.
/IM imagenaam Bepaalt de imagenaam van het proces
dat moet
worden beëindigd. Het jokerteken '*'
is toegestaan
om alle taken of imagenamen op te
geven.
/T Het opgegeven proces en alle
onderliggende processen die erdoor
zijn gestart,
beëindigen.
/F Bepaalt de geforceerd te beëindigen
processen.
/? Deze helptekst weergeven.
Filters:
Filternaam Geldige operatoren Geldige waarden
---------- ------------------ -----------------------
--
STATUS eq, ne RUNNING |
NOT RESPONDING |
UNKNOWN
IMAGENAME eq, ne Imagenaam
PID eq, ne, gt, lt, ge, le Pid-waarde
SESSION eq, ne, gt, lt, ge, le Sessienummer
CPUTIME eq, ne, gt, lt, ge, le CPU-tijd in de volgende
indeling:
uu:mm:ss.
uu - uur,
mm - minuten, ss -
seconden
MEMUSAGE eq, ne, gt, lt, ge, le Geheugengebruik in kB
USERNAME eq, ne Gebruikersnaam in deze
indeling:
[domein\
]gebruiker
MODULES eq, ne DLL-naam
SERVICES eq, ne Servicenaam
WINDOWTITLE eq, ne Venstertitel
Opmerking
---------
1) het jokerteken * voor de schakeloptie /IM is alleen
toegestaan als er
een filter wordt gebruikt.
2) Het beëindigen van externe processen wordt altijd
dwangmatig uitgevoerd
(/F).
3) De filters "WINDOWTITLE" en "STATUS" worden genegeerd
als er een externe computer is opgegeven.
Voorbeelden:
TASKKILL /IM notepad.exe
TASKKILL /PID 1230 /PID 1241 /PID 1253 /T
TASKKILL /F /IM cmd.exe /T
TASKKILL /F /FI "PID ge 1000" /FI "WINDOWTITLE ne untitle*"
TASKKILL /F /FI "GEBRUIKER = NT AUTHORITY\SYSTEM" /IM
notepad.exe
TASKKILL /S computer /U domein\gebruiker /FI "GEBRUIKER <>
NT*" /IM *
TASKKILL /S systeem /U gebruikersnaam /P wachtwoord /FI
"IMAGENAME eq note*"