C:\WINDOWS>HELP PRINT
Een tekstbestand afdrukken.
PRINT
[/D:apparaat
] [[station:
][pad
]bestandsnaam
[...
]]/D:apparaat Een afdrukapparaat.
C:\WINDOWS>HELP PROMPT
De opdrachtprompt cmd.exe wijzigen.
PROMPT
[tekst
]tekst Bepaalt een nieuwe prompt.
De prompt kan uit gewone tekens en uit de volgende codes bestaan:
$A & (en-teken)
$B | (sluissymbool)
$C ( (Haakje openen)
$D Huidige datum
$E Escape-teken (ASCII-code 27)
$F ) (Haakje sluiten)
$G > ('groter dan'-teken)
$H Backspace (wist voorgaand teken)
$L < ('kleiner dan'-teken)
$N Huidig station
$P Huidig station en pad
$Q = ('is gelijk'-teken)
$S (spatie)
$T Huidige tijd
$V Windows-versienummer
$_ Naar begin volgende regel
$$ $ (dollarteken)
Als opdrachtextensies zijn ingeschakeld, ondersteunt de opdracht
PROMPT de volgende extra indelingstekens:
$+ nul of meer plustekens (+), afhankelijk van de diepte van
de
PUSHD-mapstack. Een teken voor elk niveau dat wordt
gepushed.
$M Geeft de externe naam weer die is gekoppeld aan de huidige
stationsletter of de lege tekenreeks als het huidige
station
geen netwerkstation is.
C:\WINDOWS>HELP PUSHD
Slaat de actieve map op voor gebruik met de opdracht POPD en
schakelt vervolgens naar de opgegeven map.
PUSHD
[pad | ..
]pad Geeft aan welke map de actieve map moet worden.
Als opdrachtextensies zijn ingeschakeld, accepteert de opdracht
PUSHD ook netwerkpaden, naast een normale stationsletter en pad.
Als een netwerkpad wordt opgegeven, wordt een tijdelijke
stationsletter gemaakt die wijst naar de opgegeven netwerkbron
waarna aan het huidige station en de huidige map de nieuw
gedefinieerde
stationsletter wordt toegewezen. Bij het toewijzen van tijdelijke
stationsletters wordt gezocht naar de eerste ongebruikte
stationsletter beginnende bij de Z:.